Tel per soort de coëfficiënten
op, of trek ze van elkaar af.
Als voorbeeld gebruiken we:
−3y⋅x⋅(−y)2⋅(−2)+5x+2y3x+x⋅(−2)3
Vereenvoudig alle eentermen
Hoe we eentermen kunnen vereenvoudigen, vind je terug in een vorige
les. De eentermen in ons voorbeeld zijn:
−3y⋅x⋅(−y)2⋅(−2)
5x
2y3x
x⋅(−2)3
Elk van deze vereenvoudigen geeft:
6xy3
5x
2xy3
−8x
Ons voorbeeld wordt dus:
6xy3+5x+2xy3−8x
Duid de gelijksoortige eentermen aan
Na het vereenvoudigen, duiden we de gelijksoortige
eentermen aan. De gelijksoortige
eentermen, zijn hier
6xy3 en 2xy3 hebben allebei het lettergedeelte xy3
5x en −8x hebben allebei het lettergedeelte x
Aangeduid in ons voorbeeld:
6xy3+5x+2xy3−8x
Merk op dat we ook het minteken van −8x aanduiden, omdat een
minteken altijd deel uitmaakt van
de eenterm waar het bij staat.
Tel de coëfficiënt per soort op
We vonden hierboven al dat er twee soorten eentermen in ons voorbeeld zaten:
eentermen met xy3 als lettergedeelte en eentermen met x als
lettergedeelte.
Nu moeten we enkel per soort de coëfficiënten bij elkaar optellen. Voor de
eentermen met xy3 als lettergedeelte geeft dit:
6xy3+2xy3=(6+2)xy3=8xy3
Voor de eentermen met x als lettergedeelte krijgen we: